Op het eerste gezicht lijkt het misschien overbodig dat het hier gepresenteerde handschrift in zijn geheel wordt uitgegeven. In 1871 heeft Eelco Verwijs dit immers reeds gedaan.((Verwijs 1871b. Tegenwoordig is deze editie raadpleegbaar via de DBNL.)) Hij was een uitmuntend lezer van middeleeuws schrift en streefde ernaar een brontekst in beginsel zo getrouw en leesbaar mogelijk weer te geven. Het is nu dan ook eens niet de gebrekkige kwaliteit van een door onkundige handen tot stand gebrachte editie die de voornaamste reden is voor deze nieuwe integrale uitgave.
Zoals uit de inleiding zal blijken, stelt het handschrift ons voor raadsels waarover onderzoekers zich herhaaldelijk het hoofd hebben gebroken, zonder dat er tot dusverre bevredigende oplossingen voor zijn gevonden. Een van de voorwaarden om vooruitgang te boeken, is een uitgave met zowel een codicologische ontsluiting van het handschrift als een nauwkeurige documentatie van de tekst. Begrijpen wat wij met dit handschrift voor ons hebben liggen, is alleen mogelijk als observaties van die beide lagen, het fysieke en het tekstuele, op elkaar worden betrokken.
De talrijke verhaspelingen en soms onbegrijpelijke passages die dit curieuze handschrift kenmerken, maken het een filoloog bijzonder moeilijk om niet voortdurend corrigerend, gissend en emenderend in te grijpen. Een editeur als Verwijs, met in de eerste plaats aandacht voor woordbetekenis en tekstbegrip, zou het nooit over zijn hart hebben kunnen verkrijgen nonsensicale schrijffouten als ‘noterflijc’ (voor ‘noetdorstich’), ‘kamerkyn’ (voor ‘lamerkyn’), ‘wincht’ (voor ‘vrucht’) of ‘sarnaringhe’ (voor ‘saen verginghe’) in de hoofdtekst van zijn uitgave op te nemen. Daartoe is nu, een kleine anderhalve eeuw later, wel aanleiding. Schrijffouten kunnen ons veel leren over de omstandigheden waaronder een handschrift totstand is gekomen, maar ook over de verhouding van een kopiist tot wat hij schrijft en tot wat hij leest in zijn voorbeeldtekst.
Ook op andere punten dan de tekstweergave schiet de editie van Verwijs voor modern onderzoek tekort. De schijnbaar volledige uitgave is toch niet helemaal compleet: een eerder door Verwijs uitgegeven tekst van Willem van Hildegaersberch (nr. 8) is bijvoorbeeld weggelaten; de lezing van die tekst in ons handschrift is, gereduceerd tot een opsomming van varianten, elders gepubliceerd.((Bisschop & Verwijs 1870, XXVII en 326.)) Weer andere teksten zijn juist overcompleet: waar het handschrift lacunes vertoonde, heeft Verwijs de tekst aangevuld met gedeelten die hem uit een andere bron bekend waren. Dat is gebeurd met het defecte begin van de eerste tekst (Van der feesten) en met een aantal rijmraadsels die in een ander handschriftfragment volgden op de verzameling die hier is opgenomen onder nummer 3. Waar een of meer versregels ontbraken zonder dat die konden worden betrokken uit de paralleloverleving, deed Verwijs zelf een poging het ontbrekende Middelnederlands bij te dichten, zodat de lectuur niet zou hoeven te worden onderbroken.((De meest krasse voorbeelden daarvan zijn te vinden in de boerde Ic prijs een wijf die haren man (nr. 2) en de satire Van den kaerlen (nr. 7).)) Soms nam hij dit soort – overigens vernuftig – verzonnen regels op in de hoofdtekst (wel gecursiveerd), andere keren liet hij het bij leessuggesties in het commentaar.
Dit alles neemt niet weg dat de editie-Verwijs op elke bladzijde getuigt van een vakmanschap dat is gebaseerd op een grondige kennis van het Middelnederlands en van een scherpzinnigheid die men elke filoloog zou toewensen. Wat Verwijs ons heeft gegeven is een zo leesbaar mogelijke uitgave van een verzameling dikwijls ernstig bedorven teksten; wat deze uitgave beoogt is de documentatie van een volledige codex, ‘WAF’ – zoals een antiquaar zou zeggen: with all faults.
Graag spreek ik hier mijn dank uit aan iedereen die behulpzaam was bij de totstandkoming van deze eerste digitale MVN-editie. In het bijzonder geldt dat de medewerkers van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag: Ad Leerintveld en Ed van der Vlist. Voorts mijn collega’s en ex-collega’s aan het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (KNAW): Bram Buitendijk, Guido Gerritsen, Meindert Kroese, Jona Andersen en bovenal Peter Boot voor zijn onmisbare hulp bij TEI-coderingsvraagstukken en eigenlijk alles wat digitaal is, en Bas Doppen voor het maken van twee schematische tekeningen. Jantina Juffer volgde aan het Huygens ING een nuttig tutorial over het onderzoek naar de watermerken in het Blauwe Schuit-handschrift en Anique Schoot, tenslotte, stagiaire bij het MVN-project, zorgde voor een extra controle op de geëditeerde tekst en de onderliggende XML-codering.