MVN Het Blauwe Schuit-handschrift

5 Overzicht van de inhoud van het handschrift

Voor zover aan het handschrift zelf of aan de paralleloverlevering een titel te ontlenen was, heeft Verwijs deze overgenomen. Dit was slechts in vier gevallen mogelijk. Voor de overige teksten verzon hij een quasi-Middelnederlandse titel, die werd afgedrukt in het overzicht van de inhoud (Verwijs 1871b, [VII]). Deze titels hebben weinig sporen in de literatuur nagelaten en konden hier – op een enkele uitzondering na – achterwege blijven.((Behouden is, omwille van zijn bekendheid en gebruik in de secundaire literatuur, Van den kaerlen (7).)) De reden daarvoor is dat juist het Middelnederlands met zijn suggestie van authenticiteit de lezer op het verkeerde been zet ten aanzien van zijn perceptie van de bron. Moderne toegekende titels die meermalen gebruikt zijn in de secundaire literatuur als Het gilde van de Blauwe Schuit, of titels die ontleend zijn aan opschriften in andere bronnen, zoals Van der feesten (1), zijn wel behouden. In twee gevallen is een door Verwijs aan ons handschrift ontleende titel niet overgenomen, omdat het in beide gevallen mijns inziens om onderschriften gaat die ten onrechte als titel zijn opgevat, in een geval zelfs mogelijk geassocieerd met de verkeerde tekst.

Tussen rechte haken is het nummer gegeven van de tekst in de editie-Verwijs. De nummering van de teksten in het Handbuch Minnereden (sigle HbMr) verwijst naar het Repertorium in Band 1.

1 [I] f. 1r-18v [Van der feesten] (vs. 1-58 ontbreekt)
Inc.: God ionne mi dat noch moet sien
Parallelle bronnen: 1. hss.: Brussel, KB, 15.589-623, f. 165va-170rb; Gent, UB, 1374, f. 131v-132r en f. 132r-133r (vs. 169-212 en 561-648); Gent, UB, 1644, f. 1r-3v (vs. 378-612 en 801-866); Olim Straatsburg, Stadtbibliothek, z.s. (hs.-Oberlin; verbrand in 1870), f. 1ra-rb (vs. 157-170); 2. druk: Een niev Clucht Boecxken (Antwerpen, ca. 1600), ed. Braekman 1985, nr. 317-319 (vs. 89-256) en 320-321 (vs. 721-836).
Rep.: HbMr B346.
Ed.: Verwijs 1871b, 3-33 (alleen variantenopgave).

2 [II] f. 19r-20v Der minnen guet
Inc.: Ic prijs een wijf die haren man
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 250; Petit 1888, nr. 694; Hogenelst 1997, nr. 281; Lodder 1997, p. 220.
Ed.: Verwijs 1871b, 34-36; Kruyskamp 1957, 80-83.

3 [III] f. 20v-27v [Rijmspreuken en minnevragen]
Ed.: Verwijs 1871b, 37-48.

3.1-3.5 [Minnevragen en -antwoorden (Minnekatechese)]
Rep.: Rheinheimer 1975, 211, 258; HbMr B316, dl. 3.

3.1 f. 20v-21r Inc.: Uvaer is hij blijder dat is dat vraghen min
Parallel hs.: Leiden, Ltk. 1197, f. 1rb.
Ed.: Verwijs 1871b, 37.

3.2 f. 21r Inc.: Weder haddi lieuer te hebben prijs
Parallel hs.: Leiden, Ltk. 1197, f. 1va.
Ed.: Verwijs 1871b, 37-38.

3.3 f. 21r-v Inc.: Of v lief tot yperen wair
Parallel hs.: Leiden, Ltk. 1197, f. 1va.
Ed.: Verwijs 1871b, 38.

3.4 f. 21v Inc.: Of si twie gueder minnen plien
Parallel hs.: Leiden, Ltk. 1197, f. 1va.
Ed.: Verwijs 1871b, 38-39.

3.5 f. 21v-22r Inc.: Of twie guelieuen hadden gheleyt
Parallel hs. (vs. 1-2): Leiden, Ltk. 1197, f. 1va.
Ed.: Verwijs 1871b, 39.

3.6a-3.19 [Rijmspreuken over vriendschap, zelfkennis en sociale omgang]
3.6a f. 22r Inc.: Als redic om water toter zee
Ed.: Verwijs 1871b, 39-40 (=nr. 3.6, vs. 1-10).

3.6b f. 22r-v Inc.: Ic sochte trouwe in overtrouwe
Ed.: Verwijs 1871b, 40 (=nr. 3.6, vs. 11-18).

3.7 f. 22v Inc.: Wie enen anderen wil berespen dez
Ed.: Verwijs 1871b, 40.

3.8 f. 22v Inc.: Helen selmen mint eren trouwen
Ed.: Verwijs 1871b, 40.

3.9 f. 22v Inc.: Mochtic min dinghen houwende staende
Ed.: Verwijs 1871b, 40.

3.10 f. 23r Inc.: Tis een herde groet let
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 1; Verwijs 1871b, 41.

3.11 f. 23r Inc.: Ic woude dat nyemant een conde
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 2; Verwijs 1871b, 41.

3.12 f. 23r Inc.: Die enen vrient bouen al verkiest
Ed.: Verwijs 1871b, 41.

3.13 f. 23r Inc.: Een loghen dicke scone luyt
Ed.: Verwijs 1871b, 41.

3.14 f. 23r-v Inc.: Kent v seluen soe sidi vroet
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 3 (vs. 1-4); Verwijs 1871b, 41.

3.15 f. 23v Inc.: Vrienscap die al te gheuen staet
Ed.: Verwijs 1871b, 41.

3.16 f. 23v Inc.: Die jeghen enen ouer gaept
Ed.: Verwijs 1871b, 42.

3.17 f. 23v Inc.: Heel heel heel
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 4; Verwijs 1871b, 42.

3.18 f. 23v Inc.: Den heeren is nv guet dienen
Ed.: Verwijs 1871b, 42.

3.19 f. 23v-24r Inc.: Die altoes sijn scalcheit ende toent
Ed.: Verwijs 1871b, 42.

3.20-3.21 [Rijmspreuken over de minne]
3.20 f. 24r Inc.: Dair twie guelieuen sijn ghebonden
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 5; Verwijs 1871b, 42.

3.21 f. 24r-v [Noydekijn (?), Mijn vrou heyt Wendelmoet]
Inc.: In sorghen heb ic ghewest altoes
Parallel hs.: Den Haag, KB, 128 E 2, f. 28rb.
Rep.: Rheinheimer 1975, 234-235, 258; HbMr Z46.
Ed.: Verwijs 1871b, 43.

3.22-3.40 [Le chastel d’ amours, Mnl. bewerking (Minnekatechese)]
Rep.: HbMr B316, dl. 1.
3.22 f. 24v Inc.: Minres die hogher minne pliet
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40r (LR nr. I.45.1).
Ed.: Verwijs 1871b, 43; Suchier 1913, 21.

3.23 f. 24v Inc.: Velc is dat teyken openbair
Ed.: Verwijs 1871b, 44; Suchier 1913, 21.

3.24 f. 24v Inc.: Wye moeder ende voester mede
Ed.: Verwijs 1871b, 44; Suchier 1913, 21.

3.25 f. 25r Inc.: Hoe mach best weten elke joncfrouwe
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40r (LR nr. I.45.2).
Ed.: Verwijs 1871b, 44; Suchier 1913, 21-22.

3.26 f. 25r Inc.: Te welker tijt soe es die man
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40r (LR nr. I.45.3).
Ed.: Verwijs 1871b, 44; Suchier 1913, 22.

3.27 f. 25r Inc.: Oft soe wair dat v die scoene
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40v (LR nr. I.45.5).
Ed.: Verwijs 1871b, 44; Suchier 1913, 22.

3.28 f. 25r-v Inc.: Of ghi een op rechte minne
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40v (LR nr. I.45.7).
Ed.: Verwijs 1871b,45; Suchier 1913, 23.

3.29 f. 25v Inc.: Of ghi gherne neen ic hadde ene joncfrou
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40v (LR nr. I.45.6).
Ed.: Verwijs 1871b, 45; Suchier 1913, 22-23.

3.30 f. 25v-26r Inc.: Segt mi dier nv ter vre
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41r (LR nr. I.45.8).
Ed.: Verwijs 1871b, 45; Suchier 1913, 23.

3.31 f. 26r Inc.: Welc haddi liefste van desen dinghen
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 40r (LR nr. I.45.4).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 22.

3.32 f. 26r Inc.: Welc is die dinc dair meest profijt
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41r (LR nr. I.45.9).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 24.

3.33 f. 26r Inc.: Welc is die minste dinc van minnen
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41r (LR nr. I.45.11).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 24.

3.34 f. 26r Inc.: Welc is van minnen meest houesched
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 24.

3.35 f. 26r-v Inc.: Vanden castelen dat fundament
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41r ([LR nr. I.45.13]).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 25.

3.36 f. 26v Inc.: Welc is die minre dairmen bi meest
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41v (LR nr. I.45.17).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 25.

3.37 f. 26v Inc.: Welc sijn die pilen die minne sciet
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 25.

3.38 f. 26v Inc.: Welc sijn die slotelen dairmen mede
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41v (LR nrs. I.45.14 en I.45.23).
Ed.: Verwijs 1871b, 46; Suchier 1913, 25.

3.39 f. 26v Inc.: Noemt dat bedde vanden casteel
Parallel hs.: Brussel, KB, II 144, f. 41v (LR nr. I.45.15).
Ed.: Verwijs 1871b, 47; Suchier 1913, 25.

3.40 f. 26v Inc.: Wie sijn vachters dez casteels
Ed.: Verwijs 1871b, 47; Suchier 1913, 25.

3.41-3.47 [Rijmspreuken, vnl. over spreken en zwijgen]
3.41 f. 26v-27r Inc.: Wat ghi hoert ende wat ghi siet
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 74 nr. 6; Verwijs 1871b, 47.

3.42 f. 27r Inc.: Siet van wien ghi spreect ende wat
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 75 nr. 7; Verwijs 1871b, 47.

3.43 f. 27r Inc.: Syt welcomen god weet
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 75 nr. 8; Verwijs 1871b, 47.

3.44 f. 27r Inc.: God gheef hem heil ewelic ende goet
Ed.: Verwijs 1871b, 47.

3.45 f. 27r Inc.: Die ymmer wil syn gheloent
Ed.: Hoffmann von Fallersleben 1836a, 75 nr. 9; Verwijs 1871b, 48.

3.46 f. 27v Inc.: Ic was ye daer ic noch bin
Ed.: Verwijs 1871b, 48.

3.47 f. 27v Inc.: Het spreect die menich die qualyc liecht
Ed.: Verwijs 1871b, 48.

4 [IV] f. 27v-33v [Koningsspel], bewerking van excerpten uit de Roman van Heinric en Margriete van Limborch, boek XI, vs. 67-1520  (slot ontbreekt)((De versnummering is gebaseerd op de editie-Meesters 1951. Voor een concordantie tussen de bewerking in ons handschrift en de twee bewaarde redacties van de complete roman zie de Bijlage.))
Inc.: Het ghesciede in enen somer tijt
Parallelle bronnen: 1. hss. (voor dit fragment): Brussel, KB, 18.231, f. 126r-134v; Leiden, UB, Ltk. 195, f. 106r-111r; 2. druk: Een niev Clucht Boecxken (Antwerpen, ca. 1600), ed. Braekman 1985, nr. 316 (vs. 167-226).
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 207; Brandis 1968, nr. 347; Hogenelst 1997, nr. 282; HbMr B347.
Ed.: Hoffmann 1836b; Verwijs 1871b, 52-59.

5 [V] f. 34r-37r Inc.: Vier elementen sijn op aerden
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 368; Petit 1888, nr. 752; Brandis 1968, nr. 280; Hogenelst 1997, nr. 283; HbMr B280.
Ed.: Verwijs 1871b, 61-65.

6 [VI] f. 37v-39r Inc.: Lief troest mijns hartzen salicheit
Rep.: HbMr B18.
Ed.: Verwijs 1871b, 66-68.

7 [VII] f. 39r-45r [Van den kaerlen] Inc.: Der Mey comt hier dez machmen scouwen
Ed.: Verwijs 1871b, 69-77; Spanoghe 1884.

8 [VIIb] f. 45r-45v [Willem van Hildegaersberch, Van den goeden vrouwen] (slot ontbreekt)
Inc.: En goet man die tot sulken wonnen steyt
Parallelle hss.: Brussel, KB, 15.659-61, f. 8ra-8vb; Den Haag, KB, 128 E 6, f. 40ra-41ra.
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 137 en 144; Petit 1888, nr. 611o; Brandis 1968, nr. 222; Hogenelst 1997, nr. 175; HbMr B222.
Ed.: Bisschop & Verwijs 1870, 326 (alleen variantenopgave).

9 [VIII] f. 46r-54v Inc.: Sint dat wi vrouwen garen
Rep.: Mone 1838, 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 344; Petit 1888, nr. 740; Hogenelst 1997, nr. 284; Lodder 1997, p. 220-221.
Ed.: Verwijs 1871b, 78-88; Kruyskamp 1957, 84-95.

10 [IX] f. 54v-56v Inc.: Des meyen nacht doet verhoghen
Rep.: Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 87; Petit 1888, nr. 633; Rheinheimer 1975, 213, 258; Hogenelst 1997, nr. 285.
Ed.: Verwijs 1871b, 89-91.

11 [X] f. 56v-57v Vander loser vrou (slot ontbreekt)
Inc.: Waer natuer twe harten vuecht
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 375; Petit 1888, nr. 756; Hogenelst 1997, nr. 286.
Ed.: Verwijs 1871b, 92-93.

12 [XI] f. 58r-65r Jacob van Oestvoren, [Het gilde van de Blauwe Schuit] (begin ontbreekt)
Inc.: Ende alle ghesellen van wilde manieren
Rep.: Mone 1838, nr. 144a; Hoffmann von Fallersleben 1857, nr. 398; Petit 1888, nr. 601; Hogenelst 1997, nr. 287.
Ed.: Zarncke 1854, lxiii-lxvii; V[isscher] 1854; Buddingh 1855, 63-71; Van Vloten 1870, 90-93; Verwijs 1871b, 94-103; Pleij 1981; Pleij 1983, 257-264 (tevens eerste druk 1979).

13 [XII] f. 65r-67v Inc.: Nu dicht jegens dat nie jaer (slot ontbreekt)
Ed.: Verwijs 1871b, 104-107.

 

Vorige pagina | Volgende pagina